Skip to content
Vrijplaats – Gaan theologie van Christendom en filosofie van Stoa samen?

Vanaf de vroege kerk, dat wil zeggen: onmiddellijk na het overlijden van Christus, tot aan Maarten Luther (1486-1546) hebben theologen het christendom uitgelegd in termen van het heidense antieke denken. Dat was in de eerste plaats een denken in het spoor van Plato, zij het dat er steeds een verschillende uitwerking aan werd gegeven.

Voortbouwen op het antieke gedachtengoed

De theologie van het Christendom voelde zich prettig bij een filosofie die uitging van een hogere, geestelijke werkelijkheid. Plato’s hoogste idee, de idee van het goede, werd geïdentificeerd met de God van  het Christendom. Deze hogere werkelijkheid leidde de mens, als het goed was. Als de theologen ook de leer van Aristoteles gebruikten, die meer empirisch gericht was op het zintuiglijk waarneembare. was dat een sterk geplatoniseerde versie. Op deze wijze bouwde het christendom voort op het antieke gedachtegoed. In de oudheid waren er nog drie andere belangrijke filosofische stromingen. de Stoa, Epicurus en de Scepsis. Wat deed het christendom daarmee? De theologen van de middeleeuwen interesseerden zich niet voor een atomist als Epicurus, en scepticisme achtten zij een denkzwakte. Dan blijft over de Stoa. Wat hield die stroming in, en wat kon het christendom daarmee?

De Stoa

De Stoa in de oudheid strekt zich uit van ongeveer 300 voor tot 200 jaar na Christus. We onderscheiden de vroege,. Midden en late Stoa. De bekendste denkers behorend tot de late Stoa, waren Seneca, Epictetus en Marcus Aurelius (alle in de eerste eeuw na Christus).

Zelfverwerkelijking als hoogste deugd

De Stoa leerde dat de mens zichzelf onafhankelijk van de gebeurtenissen buiten hem moest verwerkelijken. Zelfverwerkelijking (Grieks: oikeioosis) was de hoogste deugd. Zo zag Seneca, een rijke Romeinse senator, de mogelijkheid tot zelfverwerkelijking niet meer voor zich toen hij bij keizer Nero in ongenade was gevallen, en Seneca pleegde zelfmoord, geheel in overeenstemming met de leer van de Stoa. Epictetus was een slaaf, zonder enige zeggenschap, maar hij bleef onverstoorbaar in die situatie en zocht rust in zichzelf. Marcus Aurelius was een keizer, maar aan het front, in zijn tent, schreef hij een dagboek met als titel ‘Voor zichzelf’ waarin hij leerde dat een mens nooit echt aangedaan kon worden door bedreigingen van anderen.

Gaan de Stoïcus en de Christen samen? 

Ook na 200 bleef het stoïsch gedachtengoed bestaan, de hele middeleeuwen door. Het herleefde sterk en beter herkenbaar in de 16e eeuw, toen antieke stoïsche teksten weer tevoorschijn kwamen (al dan niet in geschriften van antieke tegenstanders van de Stoa). Men streefde naar een nieuwe ethiek, los van het christendom. Bekende figuren in de zestiende eeuw waren de Leidse hoogleraar Justus Lipsius en Michel de Montaigne.

Stoïsche karaktervastheid

Wat deed het christendom met de Stoa? Het christendom vormde, al dan niet historisch verantwoord, een beeld van de stoïsche mens als karaktervast, gericht op een deugdzaam leven dat hij in zichzelf kon vinden en vanuit zich zelf kon ontwikkelen. De gebeurtenissen in de buitenwereld overspoelden hem als een lot, maar raakten hem niet echt. Hij bleef er ‘stoicijns’ onder. De mens had volgens de Stoa geen vrije wil. Alles was bepaald door de Rede of Natuurwet die in de materiële wereld vervlochten was. Stoïci maakten graag een vergelijking met een hond die vastgebonden is aan de as van een door paarden getrokken wagen. Of de hond nu wil of niet, hij moet mee met de wagen.

Geloven ondanks ellende

De karaktervastheid van de Stoa sprak de christenen zeker aan. Je moest volgens christenen je overtuiging en zeker je christelijk geloof vasthouden, wat er ook gebeurt. De figuur van Job uit het Oude Testament leek wel een stoïcus. Hij bleef zijn geloof vasthouden, ondanks alle ellende, die de duivel hem aandeed.

Christelijke onthechting

Maar er waren ook bezwaren. De stoïcus kwam bij de christenen ook over als gevoelloos, stijf in zijn opvattingen. Dat alles in de wereld gedetermineerd was aanvaardde men niet: er waren toch wonderen door God mogelijk? Ook dat de mens geen vrije wil zou hebben, accepteerde men ook niet. Dat de deugd het enige doel is in het leven, en dat de mens dat doel kan bereiken, daarmee waren de christenen het ook niet eens. Het geluk hangt af van God, en wel van Gods genade. Het traditionele christendom heeft niet zo’n positief beeld van de mens als de Stoa.

De Nieuwe Stoa

In de zestiende eeuw raakte de christelijke leer meer op afstand van de geldende wetenschappelijke rationaliteit (van Newton, Galilei) en van de moraal. De denkers probeerden lang christendom en Stoa te verzoenen, maar dat leverde meestal een onhelder betoog op (ook bij Lipsius). Volgens sommigen was Spinoza ook stoïsch.

Vanaf de zeventiende eeuw verliest het christendom steeds meer terrein. De Stoa verdwijnt ook naar de achtergrond. Maar het determinisme van de Stoa bevalt de westerse mens niet. De natuurlijke ethiek gaat, onafhankelijk van de Stoa, zijn eigen wegen.

Conclusie

De stoïcus is karaktervast; de christen onthecht. Die twee houdingen gaan niet samen.

Vrijplaatsen zijn columns van Bert Bos die hij speciaal voor deze site schrijft.  Prof.dr. Bert Bos is emeritus-hoogleraar filosofie van de middeleeuwen in Leiden, hij doceerde over Augustinus en Eckhart.

Leestips 

Naast algemene handboeken over de geschiedenis van de wijsbegeerte en theologie verwijs ik hier naar: Justus Lipsius, Over standvastigheid bij algemene rampspoed. Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door P.H. Schrijvers. Amboboeken / Baarn 1983.

Back To Top
Zoeken