De verkiezingen, het geweten en Augustinus
In de Volkskrant van 18 november jl. is aan de lijsttrekkers van een aantal politieke partijen gevraagd welk boek hen heeft geïnspireerd. Mij viel de bijdrage van Mirjam Bikker (ChristenUnie) op. Zij noemde de Belijdenissen van Augustinus. Het boek was voor haar belangrijk, in die mate dat, toen zij in den Haag verbleef op campagne, haar dochter het van thuis naar Den Haag moest brengen.
Mirjam had het boek gekocht tijdens een vakantiereis met haar opa langs de oostkust van Amerika. In die boekwinkel van Princeton University mocht zij een boek uitkiezen: het werd de Belijdenissen van Augustinus, in de vertaling van Henry Chadwick, een van de belangrijkste Augustinus-kenners.
Mirjam legt uit waarom het boek haar vasthoudt: Augustinus beseft zich, legt zij uit, dat Augustinus, ook al in zijn jeugd, zondes heeft begaan (een buitenechtelijk kind, uitspattingen). Hij beziet zijn bestaan en realiseert zich dat er een weg omhoog is. Deze realisatie is hetzelfde als zijn optimistisch geloof. Er is een weg uit het leven van zondes. De mensen hebben deze zondes zelf begaan: Augustinus zegt, citeert Mirjam, dat’ wijzelf de slechte tijden zijn’. De slechtheid in de wereld is door ons ontstaan uit de keuzes van onze vrije wil op grond van onze verkeerde blik op de wereld. Maar er is een alternatief. Wie geloof ontvangt van God, ziet een optimistische richting voor zijn leven.
Nu een bijpassend citaat van Augustinus uit zijn preek 80.
En daarom zeg ik, broeders en zusters: bid zoveel u kunt. Er is een overvloed aan slechte dingen en dat heeft God zelf toegelaten. Was er maar geen overvloed aan slechte mensen, dan zou er ook geen overvloed zijn aan slechte dingen. Het zijn slechte tijden! Het zijn moeilijke tijden! Dat zeggen de mensen tenminste. Laten we liever goed leven, dan worden de tijden vanzelf goed. Wij zijn de tijden. Zoals wij zijn, zijn de tijden.
Als Augustinus zelf commentaar zou geven op deze uitleg zou hij het eens zijn met haar woorden. Hij zou echter nog iets verder willen gaan.
De gerichtheid op het goede is in feite het geweten van de mens. De mens heeft deze gerichtheid in beginsel, leert Augustinus, ook al is hij zich dat niet bewust. Deze gerichtheid kan vervolmaakt worden in geloof. De mens weet van alles en doet van alles, maar bij zijn daden heeft hij ook een extra kennis, een mede-kennis, een con-scientia om het Latijnse woord te gebruiken, in het frans en in het Engels conscience. Als hij op God gericht is, aan God denkt, werkt zijn geweten en begeleidt en corrigeert het zijn daden, zijn goede en zijn slechte daden.
De volgende vraag is: wat is de inhoud van het geweten? In de eerste plaats God zelf, zou Augustinus zeggen. Wat zegt ‘God’ ons? Dat hangt af van de uitleg van een mens, dus van de manier waarop hij christen is.
Voor Augustinus is de inhoud van de geloofsbeleving geen voorwerp van discussie. Hij kent geen relativisme daarin. Wij, in onze moderne tijd, zouden zeggen dat de geloofsbeleving zeer verschillend en zeer persoonlijk kan zijn. Wordt ons christelijk geweten gevormd door de 10 geboden, met het idee dat het christelijk geloof bestaat in het navolgen van deze geboden (‘Gij zult niet doden’, Gij zult niet echtbreken’ enzovoort). Of wordt het geweten bepaald door de Bergrede uit Mattheüs 5 (“Zalig de zachtmoediger want zij zullen het land bezitten’ enzovoort’)? Of is er nog een andere invulling, bijvoorbeeld opoffering en dienstbetoon, vermijding van commercie, solidariteit en goed burgerschap enzovoort. Zo zijn er vele bepalingen van een christelijk geweten mogelijk.
Augustinus maakt nog een stap. Het goede geweten betekent ook, leert Augustinus in zijn commentaar op de Brief aan de Galaten, dat men bij de ander het goede op het oog heeft, en de ander, waar mogelijk, tot het goede bekeert. Het goede is dan dat de ander ook Christus in de Bergrede volgt, of ook solidair met de ander is, enzovoort. Dat kan gelden in de fysieke strijd, maar ook in discussies, bij voorbeeld in het parlement. Iemand afbranden kan nooit christelijk zijn volgens Augustinus.
Nog een stap van Augustinus: Als men een ander kritiseert, leeft hij verder, moet men wel eerst bij zichzelf te rade gaan of men zuiver van intentie is. ‘Wie zonder zonde is werpe de eerste steen.’ Zegt Jezus in Johannes 8:7. Men moet iemand tactisch, vriendelijk en invoelend de waarheid zeggen.
Volgens Augustinus is de mens als het goed is op God georiënteerd. God kennen wij via Christus, die het woord van God is. Op die manier is God het geweten van een mens, en wel op de manier waarop de mens zijn geloof in God invult. Wie bij voorbeeld de kern van het christelijk geloof definieert als pacifisme, dan zal zijn geweten protesteren wanneer de staat hem tot dienst in het leger oproept.
God kijkt mee bij de daden van de mens. Immers, zoals Luther zegt: God is de enige die kan oordelen over onze daden. Bij Augustinus is dus de ethiek absoluut gefundeerd. In theorie weet hij wat Christus wil dat hij doet. God is via Christus de bron van zijn handelen. God verlicht hem. Zonder God dus geen ethiek, een stelling die eeuwenlang zal voortbestaan. Zonder God vervalt de mens tot relativisme in de ethiek, en dat kunnen wij in onze tijd goed herkennen.
Literatuur
- H. Reiner, ‘Gewissen’ in Historisches Wörterbuch der Philosophie, hrsg. von J. Ritter. Band 3, Darmstadt (Wissenschaftliche Buchgesellschaft), 1974, col. 574-592.
Vrijplaatsen zijn columns van Bert Bos die hij speciaal voor deze site schrijft. Prof.dr. Bert Bos is emeritus-hoogleraar filosofie van de middeleeuwen in Leiden, hij doceerde over Augustinus en Eckhart.
Literatuur
Ch. Grawe, ‘Mensch. Einleitung’, in Historisches Wörterbuch der Philosophie , deel 5. hrsg,. von J. Ritter und K. Gründer. Darmstadt (Wissenschaftliche Buchgesellschaft) 1980, col. 1059-1060.
Jos de Mul, Kunstmatig van nature. Onderweg naar Homo sapiens 3.0. Rotterdam (Lemniscaat), 2014.
The Gnostic Scriptures. Ancient wisdom for the new age. A new translation with annotations and introductions, by Bentley Layton, Doubleday (New York) 1987 (zeer nuttige verzameling teksten).