Skip to content
Vrijplaats – Christendom en cultuur: een dilemma

Deel 2 over de theologie van Karel Roessingh – lees hier het eerste deel. 

Professor Karel Hendrik Roessingh (1886-1925) is zonder twijfel één van de belangrijkste theologen uit de geschiedenis van het vrijzinnig protestantisme. Al vroeg werd hij beschouwd als een uitzonderlijk talent. Nog maar 30 jaar oud werd hij in 1916 benoemd tot hoogleraar in Leiden voor ‘Zedekunde, encyclopedie der godgeleerdheid en geschiedenis der leer aangaande God’. Naast deze functie speelde hij een grote rol in de kerk en in christelijke organisaties. Hier noem ik met name noemen de Vrijzinnig Christelijke Studenten Bond (VCSB) en de Woodbrookers-gemeenschap (een internationale christelijke organisatie die ten tijde van Roessingh het accent legde op bidden en de gevoelsmatige ervaring van God). Roessingh is niet oud geworden: slechts 39 jaar. Hij heeft zijn theologische opvattingen niet kunnen uitwerken. Men had daarvan grote verwachtingen.

Verzamelde werken

In 1925 en 1926 verscheen onder redactie van dr. G. Aalders Roessinghs Verzamelde werken, in vijf banden. De delen 1 en 2 twee waren bestemd voor vakgenoten, de delen 3 en 4 voor een breder publiek, deel 5 bevat enkele preken. Bij zijn overlijden in 1925 verscheen een bundel ter nagedachtenis, ook onder redactie van G. Aalders. Roessingh was een geleerde. Hij was vriendelijk, maar geen spontaan mens. Hij was wat stil, en pessimistisch. Hij noemde zich een ‘christelijk pessimist, dat wil zeggen dat hij trachtte hoop te vinden in het christelijk geloof en in het komende koninkrijk van God, zoals hij dat zag. Hij had een zeer brede culturele belangstelling, met name voor wetenschap en filosofie. Hij werd bewonderd als geleerde, als leermeester en als predikant.

Roessingh als rechtsmodernist

Roessingh leefde in de tweede fase van het 19e eeuwse theologisch modernisme in Nederland. De eerste fase werd gekenmerkt door een sterk naturalisme. De enige waarheid, zo vond men, lag in de wetenschap en werd bereikt door de natuurwetenschappelijke methode. Naar deze norm en op deze wijze moest ook het christendom, en met name de Bijbel, worden uitgelegd. De prominente vertegenwoordiger van deze fase was Prof. J.H. Scholten (1811-1885). Dit naturalisme vonden velen te eenzijdig. Het christendom had toch op meer betrekking dan alleen op het verstand. Het was ook een zaak van gevoel. Bovendien waren vele christenen pessimistisch over de menselijke mogelijkheden.

Roessinghs naturalisme

Bij Roessingh vinden we die reactie terug. Hij geeft aan het gevoel voor het goddelijke een plaats, zelfs in die zin dat het voorafgaat aan rationele argumenten en deze zelfs stuurt en structureert. Op grond van deze positie wordt Roessingh ‘rechtsmodern’ genoemd. ‘Rechtsmodernen’ worden onderscheiden van de ‘linksmodernen’, die teruggrepen op de eerdere rationalistische fase, meer maatschappelijk georiënteerd waren en optimistischer over de menselijke natuur. Roessingh is dus op zijn wijze een modern theoloog. Dat wil zeggen dat de gelovige zijn basis heeft in de moderne mens, en dat is bij Roessingh het persoonlijk gevoel. Vanuit dat gevoel ervaart en vormt de moderne mens zijn christelijk geloof.

Gevoel

De christen oriënteert zich in zijn geloof op God, waarvan hij uitgaat dat deze bestaat. Hoe God bestaat, en wat zijn wil is, dat bepaalt de moderne christen vanuit zijn gelovig gevoel. God wordt dus subjectief ervaren, vanuit de menselijke persoon, vanuit het humane, dus vanuit de natuur. De mens moet van binnen uit naar buiten toe kijken en redeneren. Er is dus een irrationeel element in het geloof, namelijk het gevoel. Voor Roessingh is ook de tekst van de Bijbel van relatieve waarde, namelijk in betrekking tot de persoonlijke uitleg. De menselijke rede kan over God spreken, maar kan dit slechts doen vanuit zijn persoonlijk geloofsgevoel: dit is Roessinghs personalisme.

Roessinghs anti-naturalisme

Wij hebben nu gezien dat volgens Roessingh de gelovige God ervaart van uit zijn subjectiviteit, vanuit zijn eigen persoon, dus vanuit de natuur. Roessingh wil echter niet doorslaan in een volstrekt subjectivisme, zoals men dat kan vinden in de gevoelstheologie van Friedrich Schleiermacher (1768-1834). Schleiermacher laat volgens diens opponenten het oneindige van God geheel opgaan in het eindige van de mens.

De kritiek is dat God los van de mens bestaat. Gods koninkrijk bestaat niet in de mens. Er is ook een andere zijde, een objectieve kant voor de gelovige. Hier gaan wij tegen het subjectivisme in. In verschillende aspecten komt Roessinghs anti-naturalistische kant naar voren: a) God, b) van de geschiedenis, van c) inspirerende persoonlijkheden, d) van de wijsbegeerte.

Ad a) Het bestaan van God is voor Roessingh onbetwijfelbaar. Wij geloven in God. God is de grondslag van deze wereld. Het doel van deze wereld ligt in het koninkrijk Gods. Roessingh bepaalt die grondslag nader: de wereld hangt af van de wil van God. Zoals de mens gezien wordt als persoon, zo vat Roessingh God ook op als persoon in de zin dat hij God definieert als heilige wil, en niet, zoals voorgangers vaak deden, als het totaal van alle wijsheid. God bepaalt de geschiedenis vanuit zijn wil.  Dit heet ‘voluntarisme’. Deze positie heeft als risico dat men God ervaart als een willekeurig handelende instantie.

Voor Roessingh is cruciaal dat de gelovige ‘op het einde der tijden staat’. In een theologische term: Roessinghs theologie is eschatologisch. Daarmee bedoelt Roessingh, en vele theologen uit die tijd, niets historisch mee in de zin dat de wereld binnenkort ten einde komt. Het christelijk geloof stoelt in geen enkel opzicht op historische feiten; daar gaat het niet om, maar het gaat erom dat de gelovige afstand moet nemen van de hem vertrouwde wereld, en iets nieuws moet beginnen, elke dag en elke gelegenheid weer. Roessingh definieert eschatologie ook als: anti-naturalisme.

Ad b) Roessingh acht geschiedenis van groot belang voor de gelovige. Zijn onderzoek in de geschiedenis komt ook naar voren in zijn geschriften. Deze betogen zijn zeer lezenswaardig, maar wij moeten ons wel realiseren dat Roessingh geen geschiedenis bedrijft in strikt wetenschappelijke zin (met uitvoerige bronvermelding, behandeling van discussies etcetera), maar vanuit zijn gelovige houding. Roessingh bedrijft dus Christelijke geschiedschrijving. Roessingh vond geschiedenis dus belangrijk, zij het dat het christendom daar niet op stoelt. Dat Christus geleefd heeft, ontkent Roessingh niet, maar het gaat om de betekenis van de christus-figuur.

Ad c) Roessingh vermeldt ook, ter oriëntatie van de gelovigen, op inspirerende voorbeelden, zoals Franciscus van Assisi. Ongetwijfeld is Franciscus een inspirerend figuur, maar het punt is dat de gelovige nu niet uitgaat van zijn eigen subjectiviteit maar met iets wat door anderen erkend wordt. Het lijkt mij een merkwaardige zet va Roessingh.

Ad d) Theologen moeten met de moderne tijd leren omgaan. Daarom acht Roessingh het van groot belang dat theologen zich grondig verdiepen in de wijsbegeerte, meer dan in zijn tijd het geval was. (Trouwens, nog steeds komt naar mijn mening in de theologische opleiding wijsbegeerte te weinig aan bod). Hij heeft zich uitvoerig in wijsbegeerte verdiept, met name in de Duitse traditie van de laat 18e eeuwse filosofen Kant en Fichte. Oriëntatie op een andere zaak, die in beginsel niet van geloof uitgaat, staat op gespannen voet met subjectiviteit.

Er is volgens Roessingh geen plaats meer voor versteende dogmatische opvattingen met eeuwigheidswaarde. Dat is het kenmerk en de verdienste van de vrijzinnigheid. Het past in de moderne tijd, waarin de mens zijn autonomie ervaart. Maar er zijn problemen. Bij Roessingh zien wij subjectivisme en objectivisme tegenover elkaar staan, naturalisme en anti-naturalisme, de autonomie van de mens en de afhankelijkheid van de genade van god. Het blijft voor een christen lastig aan de ene kant zijn subjectiviteit over zijn christendom te beleven, maar aan de andere kant Gods koninkrijk en Gods genade tot zijn recht te laten komen en als objectief gegeven te aanvaarden. Voor de kerkelijke gemeente zou uitsluitend subjectiviteit onaanvaardbaar zijn.

Vrijzinnige christenen hebben een communicatie-probleem

Er is nog een probleem voor vrijzinnig gelovigen. Hoe kunnen wij een vrijzinnige geloofsbelijdenis, laat staan een vrijzinnige theologie construeren? Iedere vrijzinnige heeft zijn eigen theologie. Een duidelijke vrijzinnige theologie zou eenheid onder vrijzinnigen tot stand brengen . Nu zijn zij vooral verenigd in de afwijzing van de orthodoxie, dus op een negatieve manier.. Uit zijn theologie volgt dat vrijzinnigen niet goed met elkaar kunnen communiceren: er bestaat geen vrijzinnig christendom; er bestaan alleen vrijzinnige christenen. Deze spreken niet over God maar over hun eigen God. Zo kom men dicht bij de positie God te herleiden tot een gevoel, ook al poogde Roessingh dat te vermijden. Hoewel wij volgens Roessingh geen absolute leer van het christendom kunnen vaststellen, en ieder gelovig persoon zijn eigen christendom heeft, is het belangrijk de christenen te organiseren (zoals in de VCSB of bij de Woodbrookers). Ook dit moet ad hoc, naar de omstandigheden, gebeuren. Christenen moeten ook buiten de christelijke kring mensen bijeenbrengen: Roessingh noemde zichzelf socialist (zonder dat hij concreet zich bij een partij aansloot).

Hoe te combineren?

De orthodoxen, volgers van het Reveil van Bilderdijk, of de gereformeerden van Abraham Kuyper, konden Roessinghs ruimte voor persoonlijke irrationele ervaring waarderen, maar het subjectieve element en de relatieve waardering van de Bijbel beviel hen niet. Het moet gezegd dat Roessingh in zijn latere jaren naar de theologie van Karl Barth (die sterk verticalistisch, en sterk anti-naturalistisch is, zie Vrijplaats 12) opschoof. Naturalisme en anti-naturalisme logisch combineren is een probleem, niet alleen voor Roessingh, maar ook voor vele andere theologen.

Leestips

Verzamelde werken van dr. K.H. Roessingh, bijeengebracht en van een inleidend overzicht voorzien door dr. G.J. Heering. 5 delen. Arnhem: N.V. van Loghum Slaterus’ uitgevers-maatschappij, 1926-1927.

Professor Roessingh herdacht. Samenstelling door G.J. Heering. Huis ter Heide, N.V. Uitgevers-mij “de tijdstroom”, 1925.

K.J., Holtzapffel, Een vrijzinnige kijk op de laatste dingen : over het eschatologisch element in de vrijzinnige theologie van de twintigste eeuw, in het bijzonder bij de remonstranten K.H. Roessingh, H.J. Heering en G.J. Heering. Theologische Uitgeverij Narratio, Gorinchem 2009.

Vrijplaatsen zijn columns van Bert Bos die hij speciaal voor deze site schrijft.  Prof.dr. Bert Bos is emeritus-hoogleraar filosofie van de middeleeuwen in Leiden, hij doceerde over Augustinus en Eckhart.

Back To Top
Zoeken