In de vorige Vrijplaats heb ik al eerder de theoloog Professor dr. Klaas Schilder besproken. Velen, zelfs theologen, weten nauwelijks meer wie Klaas Schilder was, en waar hij voor stond. Als hij ter sprake komt weet men van hem niet veel meer dan dat hij zich in 1944, dus tijdens de tweede wereldoorlog, los heeft gemaakt van de synodaal gereformeerde kerk, en de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt (GKV) heeft gesticht. Op het eerste gezicht wekt dit onbegrip vanwege de redenen van de vrijmaking en het tijdstip.
In de eerdere Vrijplaats heb ik uitgelegd dat de vrijmaking van Schilder eerder aan de starheid van de gereformeerde kerk was te wijten dan aan Schilder. Daar kwam bij dat Schilder geen gemakkelijk mens was, die conflicten niet schuwde.
Als men Schilders werk bestudeert is het duidelijk dat hij een hoog begaafd man was met een zeer brede culturele belangstelling tot ver buiten de theologie. Dit blijkt bij voorbeeld uit zijn boek Kerktaal en leven, Amsterdam: Uitgeversmaatschappij Holland, 1925 (met fraaie Jugendstil omslag).
Kerktaal
Schilder brengt hier de taal ter sprake die in kerken gebruikt werd, dus de kerktaal, en met name de preektoon. Hij ergert zich aan wat hij vaak hoort in kerken en hij wil die kerktaal hervormen. Hij citeert met instemming op p. 1 de regels van P.A. de Genestet (1829-1861):
Verlos ons van den preektoon, Heer,
Geef ons natuur en waarheid weer.
Tegen bevindelijk taalgebruik
Schilder richt zich met name tegen de wat hij noemt ‘ultra-gereformeerden’. Deze produceren een ‘Tale Kanaäns’ om hun gevoelsmatige ervaring van God over te brengen. Schilder moest niets hebben van deze bevindelijkheid, Bevindelijkheid is een soort protestantse mystiek, waarbij de gevoelsmatige ervaring van God primair stond. Schilder was daarvoor te veel een intellectueel.
Deze ultra-gereformeerden richten zich tot de eigen kring, die zichzelf goed in de gebruikte kerktaal herkende. Hij vond dat ze meer met zichzelf bezig waren dan met God en de Bijbel. Schilder vond dat de kerktaal niet alleen binnen de kerk, maar ook buiten de kerk verstaanbaar moest zijn. Kerktaal moest een onderdeel zijn van het leven. Hij ergerde zich eraan dat de verheerlijkte ‘Tale Kanaäns’ in feite een kunstmatig product was vol quasi 16e eeuwse formuleringen.
Voorbeelden
Een voorbeeld van wat Schilder ongepaste kerktaal noemt, is het gebruik van ‘je’ tot God dat in bevindelijke gereformeerde kring wordt gebruikt. Schilder geeft een voorbeeld van het verwerpelijk ‘jouwen’. Heere, ik ben dronken van liefde, ondersteun mij met de zuigflessen van je woord, versterk mij met de vruchten van je getuigenis’ (p. 60).
Geen jij
Schilder wijst dit af. Als mensen tegenwerpen dat men God in het Duits met ‘du’ aanspreekt, en in het Frans met ‘toi’, wijst hij met instemming op de les van Charivarius (Gerard Nolst Trenité, 1870-1946), een prominent letterkundige in die tijd. Schilder doet dus een beroep op de taalwetenschap. In het Nederlands heeft men drie combinaties, waarbij de ene persoon een andere bejegent: ‘u-u’, ‘u-je’; ‘je-je’. Als men elkaar met ‘u-u’ toespreekt is dat formeel en afstandelijk. ‘Je-je’ is vertrouwelijk. De combinatie ‘u-je’ is een mengvorm, bij voorbeeld kinderen spreken ouders met ‘u’ aan, en ouders hun kinderen met ‘je’. Deze drie lagen van combinatie hebben Duits en Frans niet, zodat in die talen ‘du’ respectievelijk ‘toi’ een wijdere betekenis hebben, en ook afstand kunnen impliceren, bij voorbeeld tot God. In het Nederlands is ‘je-je’ tegenover God te vertrouwelijk. God bemint ons, maar staat ook op afstand. Dus men gebruike ‘u’.
En wijst verder ook af
Andere voorbeelden die Schilder afwijst zijn het gebruik van verkleinwoorden: u gemeenteleden, gekrookte rietjes (p. 46), en quasi verheven uitdrukkingen, bij voorbeeld combinaties van Nederlands en Latijn: ‘De verlossing Christi’ en Latijnse verwijzingen naar Bijbelboeken, bij voorbeeld ‘1 Petri 3’, dus volgens de Latijnse grammatica.
Opwinding
Schilder moet ook niets hebben van ‘enthousiasme’, dat wil zeggen, de extatische opwinding van de predikant als hij zijn preek houdt. Hij gooit al zijn gevoelens voor god er uit en over de gemeente. Een preek is een individuele prestatie, zegt Schilder, geen individualistische.
Leven
Schilder stelt dat kerktaal aangepast moet zijn aan de toehoorders en dat in brede kring, dus ook aan buitenstaanders. Hij geeft ook een voorbeeld die aan vrijzinnigen en remonstranten zal aanspreken: Johannes Uitenbogaert (1557-1644), Hij bleef, zegt Schilder, in taal dicht bij de door hem bewonderde middeleeuwse sermoenen, die – uiteraard – katholiek waren.
Bijbelkennis
Schilder eist allereerst dat wie een preek houdt, goed de Bijbel moet kennen. Als deze kennis in orde is en men volledig achter het christelijk geloof staat, komen de goede formuleringen vanzelf. Schilder gaat daarbij overigens uit van de in zijn tijd gangbare Bijbelvertaling. Men kan de Statenvertaling van 1637 niet meer gebruiken, die is uit de 17e eeuw. Schilder stelt daarbij niet aan de orde dat de gangbare vertaling ook maar een vertaling is, en dat de daar gebruikte taal een weergave, en dus een keuze is, door een vertaler. Dat deze vertaling gangbaar is, is voldoende; die gebruiken zijn kerkgangers.
Apartigheid
Schilder stelt als eis voor kerktaal dat deze vrijgemaakt moet worden. Iedere rechtzinnige theoloog zal het daarmee eens zijn, zegt hij. We moeten elke ‘apartigheid’ vermijden, ook al voelt dat voor de eigen kring zo heerlijk aan.
Schilder en wij
Wat moeten wij hiermee? Wij kunnen niet zonder meer Schilders boekje als leidraad nemen. Het is nu bijna 100 jaar geleden geschreven. Wel kunnen wij aandacht besteden aan het principe dat hij voor kerktaal aangeeft: Men moet in beginsel de alledaagse taal gebruiken zodat buitenstaanders de preken ook kunnen verstaan. Wetenschappelijk taalonderzoek moet de kerktaal ondersteunen. Het is voor een buitenstaander ook onbegrijpelijk als predikanten te veel emoties in hun woorden leggen. Dit zou slechts hoge uitzondering moeten zijn. Schilder formuleerde zijn taal vanuit een vast geloof. De moderne kerktaal zal een geloofsaarzeling moeten weerspiegelen, gegeven de onzekerheid van de moderne mens, die zijn zekerheden is kwijtgeraakt.
Vrijplaatsen zijn columns van Bert Bos die hij speciaal voor deze site schrijft. Prof.dr. Bert Bos is emeritus-hoogleraar filosofie van de middeleeuwen in Leiden, hij doceerde over Augustinus en Eckhart.